- nächst
- nächst1〈bijvoeglijk naamwoord〉1 (eerst)volgend ⇒ naast, aanstaand, eerstkomend2 na-, dichtbij, nabijgelegen ⇒ naburig♦voorbeelden:1 im nächsten Augenblick • het volgende ogenblik(am) nächsten Mittwoch • woensdag aanstaandedie nächsten Verwandten • de naaste verwantender, die nächste Beste • de eerste de bestefürs Nächste • voorlopigdas Nächste (zu tun) wäre … • het volgende (wat gedaan zou moeten worden) zou zijn …wer kommt als Nächster? • wie is de volgende?als Nächstes ist eine Komödie vorgesehen • het volgende op het programma is een komedie2 aus nächster Nähe • van zeer dichtbijdas nächste Postamt • het dichtstbijzijnde postkantoorder nächste Weg • de kortste weg————————nächst2〈voorzetsel + 3〉 〈formeel〉1 naast ⇒ onmiddellijk na, behalve♦voorbeelden:1 nächst Gott verdanke ich ihm meine Rettung • naast God heb ik aan hem mijn redding te danken
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.